Verantwoording en toezicht over prestaties en effecten bij instellingen op afstand

Rijksbreed bedrijfsvoeringsonderzoek in het kader van het verantwoordingsonderzoek 2011 - Achtergronddocument

Als onderdeel van ons verantwoordingsonderzoek 2011 heeft de Algemene Rekenkamer rijksbreed onderzoek gedaan naar de verantwoordings- en toezichtrelaties bij 25 instellingen die vallen onder de verantwoordelijkheid van tien ministers.

Samenvatting

We zijn nagegaan:

  • Hebben de ministers ervoor gezorgd dat zij de verantwoordelijkheid die op hen rust voor de prestaties en effecten van instellingen op afstand kunnen dragen?
  • Stellen de ministers de Staten-Generaal in staat om de minister hierop te controleren?

Zoals te lezen valt in ons de rapport Staat van rijksverantwoording 2011, concluderen wij dat dat niet bij alle ministeries het geval is. We hebben daar de volgende verklaringen voor gevonden:

Ministeries hebben de prestaties die zij verwachten van de onderzochte instellingen redelijk tot goed geoperationaliseerd, maar in de meeste gevallen is er weinig tot geen aandacht voor de effecten die met deze prestaties worden beoogd. Waar de effecten wel geoperationaliseerd zijn, ontbreken geschikte indicatoren of streefwaarden. Dit maakt het moeilijk voor de instellingen om zich aan de minister te verantwoorden en voor de minister om goed toezicht te houden.

  • Een toezichtvisie die goed is toegespitst op de instelling ontbreekt vaak of is niet meer actueel. In een toezichtvisie geven ministers aan hoe zij hun toezicht in willen richten om hun ministeriële verantwoordelijkheid waar te kunnen maken.
  • De meeste ministeries hebben geen helder systeem opgezet voor toezicht en verantwoording op de onderzochte instellingen. In enkele gevallen waarin toezicht en verantwoording zwak zijn opgezet, blijkt de werking in de praktijk desondanks beter te zijn, maar het omgekeerde komt ook voor.
  • De soms zeer nauwe relaties tussen ministeries en instellingen staan op gespannen voet met het uitgangspunt dat uitvoeringstoezicht door het ministerie op deze instellingen onafhankelijk moet zijn en doet de vraag rijzen waar de verantwoordelijkheid van de minister eindigt en die van de instelling begint.

Bij een aantal ministeries vonden we de problemen die we aantroffen in de verantwoordings- en toezichtrelatie tussen ministerie en een instelling zo ernstig dat we deze als onvolkomenheid hebben aangemerkt. Dat is het geval bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) ten aanzien van het Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA), het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) ten opzichte van de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) ten opzichte van het Centrum voor Indicatiestelling Zorg (CIZ). We rapporteren daar ook over in onze rapporten bij de jaarverslagen van deze ministeries.

In deze rapportage gaan we vooral in op de verbetermogelijkheden voor de afzonderlijke ministeries. We laten niet alleen zien dat er wat te verbeteren valt, maar aan de hand van enkele voorbeelden ook hoe.