Zicht overheden op beschermen burgers en bedrijven

In 2001 constateerden wij dat er in de rampenbestrijdingsorganisatie niet goed werd samengewerkt. Ook ontbrak een risicogerichte aanpak. Hierdoor was adequate bestrijding van rampen en zware ongevallen onvoldoende gewaarborgd. Zijn de problemen inmiddels opgelost?

Conclusies

Er zijn sinds 2001 diverse maatregelen getroffen om de knelpunten in de rampenbestrijdingsorganisatie op te lossen. Zo heeft het kabinet in 2007 de Strategie Nationale Veiligheid (SNV) ingevoerd. Sindsdien wordt de nationale veilig­heid gericht bewaakt aan de hand van een risicoanalyse. Daarnaast zijn er in 2010 vijfentwintig veiligheidsregio’s ingesteld. Binnen elk van die regio’s worden burgers en bedrijven eveneens op basis van een risicobeoordeling beschermd door brandweer, politie, ambulance­vervoerders, huisartsen, ziekenhuizen enzovoort.

Toch zijn er nog verbeterpunten. Deze betreffen in de eerste plaats de informatie waarover de minister van Veiligheid en Justitie (VenJ) beschikt. De minister weet niet  hoeverre de bescherming van burgers en bedrijven is verbeterd als gevolg van de in 2007 en 2010 doorgevoerde maatregelen. Daardoor kan hij niet bepalen op welke punten hij de bescherming van burgers en bedrijven mogelijk moet versterken.

Een tweede verbeterpunt betreft de samenhang in het optreden van de partijen die betrokken zijn bij de bescherming van burgers en bedrijven: de veiligheidsregio’s en de zogenoemde ‘crisispartners’ (politie, waterschappen, leveranciers van water, ICT en elektriciteit, Rijkswaterstaat, haven­meesters, ProRail, geneeskundige hulpverleners enzovoort). Samenhang in het optreden van al deze partijen is zowel nodig bij voor­bereidende oefeningen als bij het handelen in geval van daadwerkelijke rampen en crises. De minister van VenJ is er tot op heden niet in geslaagd voldoende samenhang aan te brengen. Zo betrekt hij de regionale beoordelingen van risico’s nog niet in de nationale risicobeoordeling. En informatie over de operationele mogelijkheden van veiligheidsregio’s en crisispartners betrekt hij nog niet bij de afweging waar de bescherming van burgers en bedrijven moet worden versterkt.

Een derde verbeterpunt betreft de informatie- en kennisuitwisseling tussen de veiligheidsregio’s over hoe de bescherming van burgers en bedrijven kan worden verbeterd en efficiënter kan worden ingericht. Het in 2010 ingevoerde stelsel met vijfentwintig autonome veiligheidsregio’s maakt het lastig om dit op landelijk niveau van de grond te krijgen. Hierdoor benutten veiligheidsregio’s de mogelijkheden om kosten te besparen en van elkaar te leren nog onvoldoende.

Een vierde verbeterpunt betreft de doelmatigheid waarmee het publieke geld voor de nationale veiligheid en de rampenbestrijding en crisisbeheersing door veiligheidsregio’s wordt besteed en de controle daarop. De minister van VenJ heeft in zijn begroting en verantwoording nog niet gezorgd voor afstemming tussen de beleidsdoelen op het terrein van nationale veiligheid, de daarvoor te leveren prestaties en de daarvoor benodigde financiële middelen. Hierdoor kunnen de Tweede Kamer noch gemeenteraden vaststellen waaraan het publieke geld dat bestemd is voor bescherming van burgers en bedrijven (in 2012: € 1,2 miljard) precies wordt besteed en met welk resultaat.

Aanbevelingen

Wij hebben de minister van VenJ aanbevolen om meer samenhang aan te brengen tussen de Strategie Nationale Veiligheid (SNV), de crisispartners en de veiligheidsregio’s. Hiertoe zou hij het volgende moeten doen:

  • de SNV evalueren inclusief de gemaakte kosten, behaalde resultaten en nog bestaande behoeften in de veilig­heidsregio’s en bij de crisispartners;
  • de regionale risicoprofielen van de veiligheidsregio’s betrekken bij de nationale risicobeoordeling;
  • inzicht verwerven in de operationele mogelijkheden van veiligheidsregio’s en crisispartners en dit inzicht betrekken in de nationale capaciteitenanalyse;
  • scenario’s uitwerken die dicht bij de dagelijkse praktijk van veiligheidsregio’s en crisispartners liggen (bijvoorbeeld grootschalige evacuatie), om zo de gewenste en beschikbare capaciteiten te bepalen.

Wij hebben de minister ook aanbevolen om te zorgen voor betere kennisdeling en informatie-uitwisseling tussen veiligheidsregio’s. Hiertoe zou hij moeten stimuleren dat veiligheidsregio’s:

  • een systematiek ontwikkelen waarmee zij hun kosten, risico­beoordeling, capaciteitenanalyse en besluitvorming kunnen vergelijken;
  • een kwaliteitszorgsysteem ontwikkelen en gebruiken waarmee leren van elkaar mogelijk wordt;
  • goede voorbeelden uitwisselen en daarvan leren.

Tot slot hebben wij de minister aanbevolen om te zorgen voor versterking van de democratische controle en verantwoording op het terrein van de nationale veiligheid. Hiertoe zou hij het volgende moeten doen:

  • in zijn eigen begroting en verantwoording afstemming aanbrengen tussen beleid, prestaties en financiële middelen voor de (uitvoering van) de SNV;
  • de verwachte resultaten en kosten betrekken bij de besluitvorming over versterking van de bescherming van burgers en bedrijven, zodat het eenvoudiger wordt over de resultaten van de SNV te rapporteren en daarover verantwoording af te leggen;
  • stimuleren dat veiligheidsregio’s bij kostenevaluaties en visitaties rekening houden met de informatiebehoefte van de deelnemende gemeenteraden;
  • samen met de minister van BZK, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Vereniging van Rekenkamers en Rekenkamercommissies volgen of de democratische controle op de veiligheidsregio’s in de praktijk adequaat functioneert en waar nodig deze te versterken.

Bestuurlijke reacties

De minister van VenJ en de veiligheidsregio’s onderschrijven onze aanbevelingen en geven aan dat deze inmiddels zijn opgepakt door herziening van de SNV en door de Strategische Agenda Versterking Veiligheidsregio’s.

In ons nawoord hebben wij aangegeven dat wij verwachten dat de minister van VenJ bij het herzien van de SNV expliciet aandacht besteedt aan het aanbrengen van een samenhang tussen beleid, prestaties en middelen, en dat hij deze samenhang ook laat terugkomen in zijn begroting en verantwoording.