Prestaties in de strafrechtketen

Kunnen de organisaties in de strafrechtketen hun prestaties verbeteren?
Om deze vraag te beantwoorden hebben we in dit onderzoek het aantal gewelds- en vermogensmisdrijven dat tussen 1 oktober 2009 en 30 september 2010 de strafrechtketen in-, door- en uitstroomde in kaart gebracht en geanalyseerd. In het bijzonder hebben we aandacht besteed aan zaken die de strafrechtketen verlaten. We hebben gekeken of daarbij sprake was van ongewenste uitstroom. En zo ja, wat dan de oorzaken en gevolgen zijn van ongewenste uitstroom.

Conclusies

We spreken van ongewenste uitstroom als zaken niet conform wet- en regelgeving de strafrechtketen verlaten, als de uitstroom ondoelmatig is of leidt tot rechtsongelijkheid. De strafrechtketen bestaat uit organisaties die samen de rechtshandhaving verzorgen:

  • de politie is belast met de opsporing;
  • het Openbaar Ministerie met vervolging;
  • de rechtbanken, gerechtshoven en Hoge Raad met de berechting;
  • het Centraal Justitieel Incassobureau, de Dienst Justitiële Inrichtingen, de Raad voor de Kinderbescherming, Halt en de Reclassering zorgen voor de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen.

Onze bevindingen wijzen uit dat spra­ke is van tekortkomingen die het optimaal presteren van de strafrechtketen belemmeren. Hoe groot de ongewenste uitstroom uit de strafrechtketen precies is, konden we niet vaststellen omdat hierover nauwelijks kwantitatieve informatie beschikbaar is. Uit de gesprekken die we hebben gevoerd is wel gebleken dat op diverse plekken in de keten een flink aantal zaken de strafrechtketen ongewenst verlaat. Dit doet zich vooral voor in de opsporingsfase bij veel voorkomende criminaliteit, maar ook tijdens de tenuitvoerlegging door executieverjaring van vrijheidsstraffen en boetevonnissen.

Naast de constatering dat niet bekend is hoeveel zaken de strafrechtketen ongewenst verlaten, stellen we vast dat ook de cijfers van verschillende ketenpartners over overeenkomstige grootheden sterk van elkaar kunnen verschillen en dat vaak niet bekend is hoeveel zaken worden teruggestuurd naar een voorgaande ketenpartner. Ook kan met name de politie zich niet sluitend verantwoorden: de gegevens over voorraden, in- en uitstroom zijn niet in balans.
Zonder deze informatie is het lastig sturen. Een op de keten toegesneden informatiearchitectuur ontbreekt.

Sturing

We stellen vast dat de sturing niet is gericht op het optimaliseren van gewenste prestaties. Het voorkomen van ongewenste prestaties is nauwelijks onderwerp in het bestaande beleid. Prikkels zijn soms tegenstrijdig. Zo kunnen beleid en financiering van de verschillende ketenpartners thans bij hen gedrag in de hand werken, dat voor een efficiënt verloop van zaken door de keten niet altijd wenselijk is.
Het gebrek aan sturing leidt niet alleen tot ondoelmatigheid doordat zaken uitstromen waarin al veel is geïnvesteerd, maar ook tot rechtsongelijkheid omdat politiekorpsen verschillende keuzes maken bij het niet in behandeling nemen van zaken die volgens de regels wel opvolging zouden moeten krijgen.

Aanbevelingen

Welke prestaties de strafrechtketen dient te leveren, hoe sturing op het realiseren van gewenste en het voorkomen van ongewenste prestaties moet plaatsvinden en welke inrichting (inclusief informatievoorziening) van de keten daarvoor nodig is, zijn voorwaarden om de kloof tussen het beleid en de uitvoering te kunnen dichten. Nu de minister ook verantwoordelijk is voor de nationale politieorganisatie heeft hij alle mogelijkheden hiervoor. We bevelen de minister van Veiligheid en Justitie daarom het volgende aan:

  1. Ontwikkel beleid voor de strafrechtketen als geheel met als doel het realiseren van gewenste en voorkomen van ongewenste prestaties en effecten. Het beleid van de ketenpartners moet hierop kunnen aansluiten.
  2. Ontwikkel een informatiestrategie voor de strafrechtketen die als uitgangspunt heeft dat sturing op gewenste prestaties en het voorkomen van ongewenste prestaties mogelijk wordt.
  3. Informeer de Tweede Kamer periodiek over gewenste en ongewenste prestaties in relatie tot de beschikbare capaciteit van de betrokken ketenpartners, zodat voor de samenleving helder is wat in redelijkheid verwacht mag worden van en gerealiseerd is door de verschillende ketenpartners

Reacties

De minister van VenJ heeft 23 januari 2012 gereageerd op de conceptversie van ons rapport. Het Korpsbeheersberaad (Kbb) reageerde op 12 januari 2012. 

De minister en het Kbb zeggen zich grotendeels te herkennen in onze conclusies en aanbevelingen. Nieuwe toezeggingen doen ze in hun reactie echter niet.

De minister heeft echter bij brief van 29 februari 2012 aan de Tweede Kamer alsnog een nadere reactie gegeven.