Verantwoording van de hulpgelden 2013 voor Haïti

Donateurs van de Giro 555-actie kunnen de resultaten van de Samenwerkende Hulporganisaties (SHO) die actief zijn in Haïti nog niet onderling vergelijken. Dat komt doordat de organisaties elk op hun eigen manier blijven rapporteren. Dit komt naar voren uit ons onderzoek, het vierde onderzoek in een reeks tot en met 2016: Verantwoording van de hulpgelden 2013 voor Haïti.

Conclusies

Uit de overkoepelende rapportage van de SHO blijkt dat eind 2013 tien van de vijftien organisaties van de SHO-actie voor Haïti hun activiteiten hebben afgerond. Er is inmiddels € 103 miljoen (93%) uitgegeven. Daarvan werd 7% uitgegeven aan voorbereiding in Nederland (apparaatskosten) en 10,5% onder meer aan coördinatie van de hulp ter plekke (programmamanagementkosten).

We hebben ook vastgesteld dat het toezicht in 2013 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken op de verleende subsidie aan de SHO adequaat is uitgevoerd.

Voorlopige resultaten

We stellen vast dat elke organisatie in de SHO-rapportage gedetailleerd rapporteert over de output die bereikt is in elk van de negen thematische clusters van de SHO.
Hierbij noemen zij concrete cijfers. We constateren echter ook dat het voor een donateur nog steeds lastig is om op basis van de huidige rapportages de cijfers te duiden om een totaalbeeld te krijgen van de resultaten. Bovendien zijn die resultaten niet of nauwelijks bij elkaar op te tellen.

We hebben ook de planning van de SHO voor de wederopbouw in Haïti vergeleken met de realisatie. Ten eerste is het moeilijk om een totaalbeeld te krijgen omdat sommige organisaties andere eenheden gebruiken bij de planning en de realisatie van dezelfde activiteit. Ten tweede zien we dat deels minder is bereikt dan gepland, bijvoorbeeld

bij huizenbouw en het installeren van waterpompen. Geen enkele organisatie rapporteert echter interne veroorzaakte tegenvallers of fouten. Tegelijkertijd is deels juist meer gerealiseerd dan voorzien, bijvoorbeeld bij gezondheidszorg.

Kosten en programma-uitgaven

De SHO-rapportage over 2013 vermeldt drie soorten kosten die de SHO en de (gast) deelnemers hebben gemaakt: wervingskosten, apparaatskosten en programmamanagementkosten. We stellen vast dat de wervingskosten van minder dan 1% en de apparaatskosten van 7% duidelijk afgebakend zijn. Vervolgens noemt de SHO de programmamanagementkosten, een verzamelnaam voor algemene kosten in Haïti die niet zijn toe te rekenen aan een specifiek project. Problematisch hierbij is dat er geen vastomlijnde definitie is voor de programmamanagementkosten en elke organisatie er andere kosten aan toerekent.

Het gedeelte na aftrek van alle bovengenoemde kosten (gemiddeld 82,5%) is bestemd voor de uitgaven aan projecten die samen het programma vormen van een hulporganisatie. De SHO maakt deze categorie van programma-uitgaven niet expliciet zichtbaar.

Aanbevelingen

We bevelen de SHO aan de (gast)deelnemers te verzoeken voor de eindrapportage hun resultaten op een eenduidige manier aan te leveren. Als de organisaties eenduidig rapporteren in de eindrapportage van de SHO volgend jaar, komt dit de transparantie van de verantwoording over de resultaten ten goede.

We bevelen de SHO aan om ook belemmerende factoren voor het behalen van resultaten in de eindrapportage op te nemen. Wij verwachten dat aandacht voor belemmerende factoren voor meer transparantie zorgt en zo meer duidelijkheid schept bij het grote publiek. Bovendien draagt deze introspectieve professionaliteit bij aan het lerende vermogen van de SHO.

Tot slot bevelen we de SHO aan om een eenduidige definitie van programmamanagementkosten op te stellen.

Bestuurlijke reacties

De SHO heeft gereageerd op het rapport van de Algemene Rekenkamer en noemt de benadering van de Algemene Rekenkamer een technische exercitie die te weinig rekening houdt met de onberekenbare en ingewikkelde werkelijkheid van noodhulp. Tegelijkertijd geeft de SHO aan dat ze de hulporganisaties zal aansporen tot een eenduidiger verslaglegging in de eindrapportage.

De Algemene Rekenkamer wijst er in haar nawoord op dat de fase van noodhulp voorbij is en reageert positief op het laatste punt. Transparante verantwoording is altijd noodzakelijk om als hulpsector te leren van successen en mislukkingen.