Toespraak collegelid Francine Giskes bij het vertrek van Klaartje Peters als voorzitter van de Rekenkamer Maastricht

Dames en heren,

Goed u hier allen hier te zien.

Ik leid hieruit af dat u allereerst belangstelling heeft voor het werk van de Rekenkamer Maastricht. En daarnaast natuurlijk voor de bijdrage die Klaartje Peters daaraan heeft geleverd: die is zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin bijzonder indrukwekkend.

Ik heb u beloofd in te zoomen op de rol van de rekenkamer. Van een rekenkamer.
Dat is de nuchtere feiten leveren op de uitvoering van politiek genomen besluiten: gebeurt dat zuinig, zinnig en zorgvuldig?
Een open deur, zult u misschien zeggen. Maar in deze tijden van fact free politics, fact free journalism en zelfs fact free science – Diederik Stapel was echt niet de enige die verweten is te knoeien met wetenschappelijke onderzoeksgegeven- is het een zegen dat er nog instituten zijn die de feiten, de feiten en nog eens de feiten laten spreken.

We leven in het tijdperk van de emotie. Emotie was er nooit niet, maar kreeg niet eerder zo ruim baan, ook op plekken waar dat niet altijd productief is.
In het najaar van 2010 was Bill Clinton een van de eersten die dat onder woorden bracht. Hij voorzag dat we een periode van ‘fact free politics’ zouden ingaan.
Hij zei dat in een televisieshow de aanleiding was het politieke optreden van de toenmalige Republikeinse kandidate voor het vicepresidentschap Sarah Palin. Die haalde nogal eens het nieuws, omdat ze halve en hele onwaarheden te berde bracht. Zo beweerde ze bijvoorbeeld dat de dinosauriërs en de mens tegelijkertijd op aarde waren.
Tussen haakjes: voor wie het wil weten, de dinosauriërs stierven 66 miljoen jaar geleden uit, de mens deed zijn intrede niet eens één, maar slechts een kwart miljoen jaar geleden, dus daar zit een aardig gat tussen.
In Nederland pikte politica Femke Halsema de uitspraak van Clinton meteen datzelfde najaar op. In debat met premier Rutte noemde zij de hervormingen die zijn eerste kabinet aankondigde ‘een staaltje fact free politics’.

Dames en heren,

Cruyff zei het al: “Elk nadeel heb zijn voordeel.” Dat is ook op dit gebied zo. De opkomst van factfree politics heeft ook een tegenbeweging veroorzaakt. Mocht er nog een restje goedgelovigheid over zijn bij het publiek, dan werd dat ingeruild voor kritisch denken. Factchecking is in. Kranten doen het, campagneteams van politieke partijen doen het. En rekenkamers deden het altijd al.

U kent allemaal het gezegde dat er over smaak niet valt te twisten. En u denkt daar ook vast het uwe van. Maar over feiten dan, daar valt toch zeker echt niet over te twisten? Die spreken toch voor zich?
Een kleine anekdote leert dat dit toch anders ligt. In opiniestukken en analyses over fact free politics en ‘nepnieuws’ wordt vaak een uitspraak van oud-VVD-leider Frits Bolkestein aangehaald. En geduid. Als simpelweg ‘intrigerend’ of als een impliciete beschuldiging aan het adres van links, dat zich in het debat aan feiten niet zoveel gelegen zou laten liggen. Het gaat om zijn uitspraak: ‘Feiten zijn rechts’.
Een kleine zoektocht naar de bron van dit citaat brengt echter aan het licht dat Bolkestein deze uitspraak overnam van een tijdgenoot in de politieke arena. Bolkestein schreef: “Zoals Jan Pronk eens zei: ‘Feiten zijn rechts’.”
Daarmee is meteen duidelijk dat rekenkamers,ook al willen en moeten zij nuchtere factcheckers zijn, nooit ver van het politieke mijnenveld verwijderd zijn.
Zij krijgen dan ook vanuit de overheden en publieke instellingen die zij controleren regelmatig verwijten naar hun hoofd. Hun feiten en cijfers zouden gekleurd zijn: ze meten met twee maten, geven de werkelijkheid onjuist weer, zorgen voor verontrustende beeldvorming of brengen met hun publicatie kwaadwillenden op ideeën.

Ik geef vier voorbeelden.

Allereerst kan ik voor een deel uit eigen ervaring putten. Niet al het onderzoek van de Algemene Rekenkamer wordt door de onderzochte partij met gejuich ontvangen. En als gaandeweg het onderzoek blijkt dat wij ook nog wel wat aan te merken hebben op de manier waarop politieke besluiten zijn uitgevoerd, leidt tot soms tot openlijk rumoer.
Zo klommen de koepels van universiteiten en hogescholen in de pen om uit te halen naar de Algemene Rekenkamer, die ging onderzoeken wat er terechtkwam van hun belofte om in drie jaar tijd 600 miljoen euro te investeren in kwaliteitsverbetering van het onderwijs. ‘De slager keurt zijn eigen vlees’, vonden zij van ons idee om medezeggenschapsraden te betrekken bij dat onderzoek. Het uiteindelijke resultaat vochten ze ook aan: we zouden ‘ineens’ andere, striktere maatstaven hanteren waaraan die investeringen moesten voldoen.

Als ik rondkijk in het land, zie ik dat lokale rekenkamers ook nogal eens wat wind vangen. Neem de Rekenkamer Rotterdam. Die haalde anderhalf jaar geleden het landelijke nieuws, omdat het college van B en W niet wilde dat een stevig rapport over beveiliging van persoonsgegevens openbaar zou worden.

En in Heusden stapte een lid van de onafhankelijke rekenkamercommissie op na publicatie van een kritisch onderzoek naar de privatisering van een zwembad. Hij ervoer ‘gebrek aan respect en waardering’, meldde het Brabants Dagblad. Dat tekende uit zijn mond op dat de Heusdense gemeenteraad ‘uit politieke motieven’ liever de rekenkamercommissie de maat nam dan te discussiëren over haar rapporten.

Ook in Maastricht bracht heel recent een zwembad allesbehalve verkoeling. Integendeel, het bleek een bron van irritatie tussen het college van B en W en de rekenkamer. Maar daar weet u natuurlijk alles van, dus daar zal ik verder niet over uitweiden.

Dames en heren,

Het bestaansrecht van lokale en regionale rekenkamers, opgericht met het doel de controlerende functie van de gemeenteraad en Provinciale Staten te versterken, is in 2005 en 2006 verankerd in de wet. Toen werd het instellen van een rekenkamer verplicht. Dat is dus nog niet zo heel erg lang geleden.
Of deze verplichting bracht wat er van werd verwacht, is in 2011 in opdracht van het ministerie van BZK geëvalueerd. Het bureau dat de evaluatie maakte, beschreef de nog jonge wereld van de lokale rekenkamers.
Het noteerde bijvoorbeeld dat er ‘slapende rekenkamers’ ontstonden en dat er intussen ‘beroeps-rekenkamerleden’ waren. En dat de stijl van opereren van een rekenkamer uitmaakt voor de appreciatie van het werk. Rekenkamers die ‘met gevoel voor ieders belang het spel spelen worden beter gewaardeerd dan rekenkamers die ‘stelselmatig de confrontatie zoeken’.
Maar al met al was de conclusie, ik citeer: “Rekenkamers zijn een onderdeel van het bestel en daarmee een gegeven. Uiteraard zouden colleges van burgemeester en wethouders vanuit hun behoefte vaak andere onderwerpen kiezen en wellicht andere accenten leggen. Dit neemt niet weg dat een goed functionerende rekenkamer ook in het belang van het college is.”
En dat was en is de hoofdopdracht van rekenkamers. Als er één partij is die ratio kan brengen in het debat tussen bestuurders en de raad of Provinciale Staten, dan is het de rekenkamer wel.

Het tijdschrift ‘Openbaar Bestuur’ besteedde aandacht aan het onderzoek. In een uitgebreid stuk gaven twee redacteuren, tevens leden van lokale rekenkamers, hun visie op het onderzoeken de resultaten ervan. Dat de hoofdopdracht van de rekenkamers niet goed genoeg uit de verf komt, zagen zij als de ‘belangrijkste les’ van de evaluatie.

Dames en heren,

Eén van die twee redacteuren was Klaartje Peters.
Zo kennen jullie haar natuurlijk ook: een gedreven voorvechter van het werk van de rekenkamer. Want ze mag bij toeval in 2006 bij de rekenkamer zijn beland in het voor haar nieuwe Maastricht het werk, het onderzoek, de inhoud, de jacht op de nuchtere feiten en het neerschrijven van de bevindingen – dat past haar als een jas.
En dat ze in haar drang om helderheid te verschaffen soms ook degene is die het TL-licht aanknipt als teken dat het feestje voorbij is, die rol schuwt ze niet.
De conclusie van destijds, dat de effectiviteit van rekenkamers omhoog moet, staat voor haar nog steeds als een paal boven water. Veel hangt af van de manier waarop de burgemeester zich opstelt tegenover de rekenkamer, heeft ze ervaren. Als die het belang van het werk van de rekenkamer inziet en geïnteresseerd is, dan verstevigt dat de positie en daarmee de effectiviteit van de rekenkamer in het lokale bestel. Maar is die ongeïnteresseerd of zelfs vijandig, of zijn de wethouders dat, dan kan de rekenkamer slachtoffer worden van bestuurdersgrillen en dat gaat ten koste van haar imago en positie.

Is Klaartje met haar aftreden, na twee volle termijnen van zes jaar, nu verloren voor rekenkamerland? Nee, zeker niet. En dan doel ik niet op de rekenkamer van Beuningen, waarvan ze nog lid is. Ik doel op de opdracht van het ministerie van BZK om in beeld te brengen wat nu precies goede controle door de raad inhoudt.
De speurtocht die ze in het kader daarvan doet, leidt haar naar tien qua ligging en grootte totaal verschillende gemeenten. En ongetwijfeld ook naar de rekenkamers die daar actief zijn.
Het lijkt mij persoonlijk niet een gemakkelijk onderzoek. Maar ik weet zeker dat Klaartje, met haar brede belangstelling, vasthoudendheid en vermogen om er altijd iets van te maken straks een heel interessant rapport oplevert.

Rekenkamer Maastricht, gemeenteraad Maastricht, jullie zullen haar gaan missen. Maar dat is vast ook wederzijds. En juist daarom doen we dat TL-licht waar ik het daarstraks over had, nog even niet aan.