Revolverende fondsen Dutch Good Growth Fund en Dutch Trade and Investment Fund

Deelonderzoek behorend bij verantwoordingsonderzoek Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHO) is verantwoordelijk voor 12 revolverende fondsen. Vanuit haar begroting draagt de minister bij aan deze fondsen, of ze heeft dat in het verleden gedaan. Revolverende fondsen hebben als kenmerk dat uitgaven uit de fondsen, zoals bijvoorbeeld leningen, na enige tijd worden terugontvangen, waarna de minister ze opnieuw kan inzetten. De maximale bijdrage van de minister aan deze 12 revolverende fondsen bedraagt € 2,5 miljard. Hiervan heeft de minister inmiddels ruim € 2 miljard gestort. Deze fondsen worden beheerd door externe beheerders. Het vermogen van de fondsen staat buiten de rijksbegroting.

Wij hebben onderzoek gedaan naar 2 van deze revolverende fondsen: het Dutch Good Growth Fund (DGGF) dat is opgericht in 2014, en het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) uit 2016. We hebben ons hierop gericht omdat deze fondsen een onderdeel hebben dat zich inzet voor de Nederlandse ondernemer die wil investeren in het buitenland en hiervoor financiering zoekt. Dit DGGF-onderdeel heeft een omvang van maximaal € 280 miljoen. Bij het DTIF gaat het om een bedrag van maximaal € 79 miljoen. Sinds 1 oktober 2021 is Invest International de organisatie die dit onderdeel van beide fondsen uitvoert. Invest International is opgericht in 2021 en is een Joint Venture van de Nederlandse Staat (51%) en de Nederlandse Financierings-maatschappij voor Ontwikkelingslanden (49%).

Wij zijn nagegaan of de gefinancierde activiteiten in lijn zijn met de doelstellingen van het DGGF en het DTIF en de doelen van de minister voor BHO. Daarnaast hebben we gekeken naar de informatievoorziening over de fondsen aan het parlement, en of hierbij tegemoet is gekomen aan onze opmerkingen uit onze eerdere onderzoeken naar revolverende fondsen (Algemene Rekenkamer, 2017 en 2019) en vragen uit de Tweede Kamer.

Uitgangspunt revolverendheid wordt niet gehaald

Revolverende fondsen hebben dus als kenmerk dat uitgaven die uit de fondsen zijn gedaan na enige tijd terugkomen. Bijvoorbeeld door aflossingen op verstrekte leningen. Het uitgangspunt voor de revolverendheid van zowel DGGF als DTIF is 100% nominaal. Dit wordt gehaald als alle leningen uit het fonds volledig terugbetaald worden en geen beroep wordt gedaan op afgegeven garanties.

De werkelijke revolverendheid van het DGGF en het DTIF kan pas worden vastgesteld na beëindiging van de fondsen als alle financieringen zijn afgewikkeld. Pas dan is duidelijk wat er overblijft. In 2022 heeft Invest International een schatting gemaakt van de revolverendheid van het DGGF en het DTIF. In 2023 heeft een extern bureau dit gedaan. De uitkomsten van de beide onderzoeken kwamen uit op een geschatte revolverendheid voor het DTIF van 90% en die voor het DGGF van 60%.

Het uitgangspunt van 100% revolverendheid is dus niet gehaald. Hiervoor zijn 3 redenen:

  • Het risicoprofiel van de financieringen is relatief hoog, omdat het DGGF en het DTIF additioneel aan de markt zijn;
  • Zowel het DGGF als het DTIF verstrekken ook startersfinancieringen. Deze brengen een nog hoger risico met zich mee;
  • Bij financieringen uit het DGGF en het DTIF worden vaak geen zekerheden worden gesteld.

Bij het DGGF gaat het bovendien om financiering van activiteiten in ontwikkelingslanden en in opkomende markten. Deze landen hebben een hoger risicoprofiel dan ontwikkelde markten.

Uitvoeringskosten Invest International hoger dan inkomsten

Uitgangspunt bij de 100% revolverendheid is dat de uitvoeringskosten die Invest International maakt worden gedekt uit rente en provisies voor de verstrekte financieringen. De totale uitvoeringskosten zijn echter hoger dan de totale inkomsten. Dit geldt zowel voor het DGGF als het DTIF. Voor het DGGF bedraagt het totale tekort tot en met 2023 € 10,8 miljoen en voor het DTIF € 3,8 miljoen. Recentere cijfers zijn nog niet bekend. Het tekort aan opbrengsten om de uitvoeringskosten te dekken wordt opgevangen door voorschotten op te nemen uit de fondsen.

Informatievoorziening inhoudelijk niet verbeterd en exit strategie ontbreekt

Uit eerder onderzoek van ons naar revolverende fondsen uit 2017 en 2019 bleek dat het parlement doorgaans geen goed zicht heeft op de rijksbijdragen aan revolverende fondsen en hoe dit geld daadwerkelijk wordt ingezet. De minister voor BHOS heeft naar aanleiding van ons rapport uit 2019 in het jaarverslag 2019 een overzichtstabel opgenomen over de revolverende fondsen die onder haar verantwoordelijkheid vallen. Voor de Tweede Kamer was dit niet genoeg. Zij verzocht de minister in 2023 en 2024 om meer informatie. De minister heeft daarom in de BHO begroting voor 2025 een factsheet opgenomen per fonds. We constateren dat deze factsheets geen extra financiële informatie geven in vergelijking met de overzichtstabel die de minister opnam in haar begroting en jaarverslag. De informatie wordt wel overzichtelijker gepresenteerd maar de factsheets geven:

  • Geen overzicht van de mutaties binnen het betreffende revolverende fonds en hoe dit geld is ingezet;
  • Geen informatie over de verwachte revolverendheid. Alleen het uitgangspunt voor de revolverendheid is opgenomen;
  • Geen informatie over de uitvoeringskosten.

Uit onze eerdere onderzoeken bleek ook dat er vooraf geen duidelijke afspraken worden gemaakt over het einde van een revolverend fonds. Het is belangrijk om vooraf afspraken te maken over wat er moet gebeuren bij de beëindiging van een revolverend fonds, zodat duidelijk is wat er met het resterende geld in een fonds moet gebeuren. Bijvoorbeeld door een exitstrategie op te stellen. Wij constateren dat de minister onze aanbeveling nog niet heeft opgevolgd.

Lees meer over dit onderzoek in paragraaf 4.5 (pagina 42) van Resultaten verantwoordingsonderzoek 2024 Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.