Minister VWS heeft geen doorzettingsmacht als dierziekte overslaat op mens

Nederland is een dichtbevolkt land met in sommige regio’s veel veehouderijen met veel dieren. In geval van een besmettelijke dierziekte die overslaat op mensen (zoönose) heeft de minister van Volksgezondheid geen doorzettingsmacht om maatregelen af te dwingen van andere ministers. De Algemene Rekenkamer kenschetst dat als zorgelijk, gezien de recente coronacrisis en eerdere uitbraak van Q-koorts. Slagvaardigheid en daadkracht zijn immers cruciaal tijdens een crisis. Er is nu een gedeelde verantwoordelijkheid bij ministers. 

In zulke gevallen is nu gezamenlijke besluitvorming van de ministers van LNV (Landbouw) en van VWS nodig om economische belangen af te wegen tegen die voor de volksgezondheid. Tegengestelde belangen spelen altijd een rol, ook in een zoönosecrisis. Niet is bepaald hoe in urgente gevallen er snel en daadkrachtig opgetreden wordt als de gezondheidsbelangen van mensen prioriteit hebben. De minister van VWS kan in dergelijke gevallen andere ministers nu geen opdracht geven om maatregelen te nemen. Dat stelt de Algemene Rekenkamer vast in het verantwoordingsonderzoek over het jaar 2021 dat op 18 mei 2022 is gepubliceerd.

Drie maal in 25 jaar

In de afgelopen 25 jaar is het 3 maal voorgekomen dat besmettelijke dierziekten in Nederland oversloegen op mensen. Dat was recent het geval bij corona (van nertsen op mensen). Bij de Q-koorts in 2007 raakten tot 100.000 mensen besmet en stierven rond de 100 personen nadat geiten mensen ziek hadden gemaakt. Sinds die uitbraak is het aantal gehouden geiten verdubbeld. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit signaleerde in 2019 dat veel geitenhouders hun vaccinatie- en registratieverplichtingen niet nakwamen. 
Ook de vogelgriepvariant H7N7 sloeg in 2003, toen 255 pluimveebedrijven waren getroffen, op mensen over. Van de momenteel veel gesignaleerde andere vogelgriepvarianten zijn - zoals vaker in het verleden - geen besmettingen op mensen vastgesteld.
 

Voorkomen zoönosen belangrijk

Vanwege het grote aantal gehouden dieren en dierhouderijen dicht op elkaar en nabij mensen is Nederland kwetsbaar voor zoönosen. Hoeveel dieren op een agrarisch bedrijf gehouden mogen worden, bepalen gemeenten en provincies. Voor deze overheden is er weinig houvast voor hoe ze zoönoserisico’s kunnen afwegen en verkleinen bij de vergunningverlening. In de kabinetsformatie voor Rutte III is een wetsvoorstel om provincies meer bevoegdheden te geven om grenzen te stellen aan de omvang van de veehouderij ingetrokken. De Omgevingswet zou het een en ander regelen, maar de invoering van die nieuwe wet is al diverse keren uitgesteld. De Algemene Rekenkamer beveelt daarom aan om provincies en gemeenten meer handvatten te geven, zoals regelgeving, om het risico op zoönose mee te wegen bij de verlening van vergunningen.  
Daarnaast is het probleem van de uitwisseling van gezondheidsgegevens van mensen die op besmette veehouderijen waren nog steeds niet opgelost. De privacywetgeving beperkt de mogelijkheden persoonsgegevens te delen, ook in het geval van een crisis.
 

Niet alle aanbevelingen omgezet

De Nationale ombudsman en de speciale onderzoekscommissie-Van Dijk hebben na de uitbraak van de Q-koorts - deze ziekte woedde bij geiten en schapen van 2005 tot 2010 in Nederland - diverse onderzoeken uitgebracht. Hun aanbevelingen zijn voor een belangrijk deel overgenomen in rijksbeleid - maar niet allemaal.
De wijze waarop de ministers van VWS en LNV samenwerken is sindsdien duidelijk verbeterd. De Algemene Rekenkamer stelt dat de minister van VWS in specifieke gevallen de bevoegdheid moet hebben om andere ministers en hun uitvoeringsorganisaties opdrachten te geven zodat de volksgezondheid niet in gevaar komt. Dit was ook een aanbeveling van de onderzoekscommissie-Van Dijk. De ministers hebben hier geen gehoor aan gegeven.