Half miljard voor werkgevers lijkt weinig extra banen op te leveren

Heroverweeg subsidie lage-inkomensvoordeel

De subsidie om werkgevers te stimuleren meer banen te scheppen op of net boven het minimumloon, het zogenoemde lage-inkomensvoordeel (LIV), lijkt nauwelijks te werken. De Algemene Rekenkamer vindt het niet plausibel dat de jaarlijkse stimulans van € 500 miljoen doelmatig wordt besteed. Met dit geld had de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in theorie zelf meer banen kunnen creëren.

Al voor de invoering van de regeling in 2017 waarschuwde de Raad van State voor een cadeau-effect voor werkgevers. Zij krijgen als zij werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt bieden (beloning tussen 100 % en 125 % van minimumloon) automatisch de LIV-vergoeding uitgekeerd. In 2018 profiteerden ruim 95.000 werkgevers hiervan, vooral in de horeca, detailhandel en uitzendsector. In geld uitgedrukt profiteren vooral grote werkgevers van deze subsidie.

Grote werkgevers ontvangen bijna de helft van de LIV-uitgaven (bedragen in miljoen €)

nb liv banen

Subsidie lijkt geen rol te spelen

Het Centraal Planbureau had vooraf berekend dat 7.000 extra voltijdsbanen kunnen ontstaan als de minister dit jaarlijks met € 700 miljoen stimuleert. De minister trekt er minder geld voor uit. In de praktijk lijkt de subsidie bij het merendeel van de geïnterviewde werkgevers geen rol te spelen bij de vraag of zij mensen in dienst houden of nemen. Sommigen noemen de subsidie een mooie bijkomstigheid.

Regeling al versoberd

De minister twijfelt ook zelf aan de doelmatigheid van de regeling en heeft deze met ingang van 2020 versoberd: de werkgever ontvangt nog maximaal € 1.000 in plaats van € 2.000 per werknemer. Dat komt neer op maximaal 51 eurocent per gewerkt uur. Dat de minister de regeling momenteel heroverweegt om het budget effectiever in te vullen, noemt de Algemene Rekenkamer positief. In zijn reactie op dit onderzoek geeft de bewindsman aan dat hij verwacht de Tweede Kamer voor de zomer over de uitkomsten te kunnen informeren.