Resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Algemene Rekenkamer heeft onderzoek gedaan naar het Jaarverslag 2019 en de bedrijfsvoering van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Onze conclusies

In het verantwoordingsonderzoek 2019 hebben we, naast de rechtmatigheid en bedrijfsvoering, gekeken naar maatregelen gericht op de arbeidsmarkt en de manier waarop de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) omgaat met de afhankelijkheid van organisaties die op afstand zijn beleid en bedrijfsvoering uitvoeren.

Sturing en toezicht op het uitvoeren van taken op afstand is nodig om de risico’s in de uitvoering goed in kaart te hebben en waar nodig maatregelen te kunnen nemen. Over de volle breedte zien we dat de minister van SZW in 2019 stappen heeft gezet om zijn bedrijfsvoering te versterken en te verbeteren. Dit geldt voor zijn sturing en toezicht op de SVB en UWV, maar ook op de Belastingdienst/Toeslagen als het gaat om de kinderopvangtoeslag. Hetzelfde geldt voor het financieel beheer van diverse onderdelen van zijn ministerie, zoals de Rijksdienst Caribisch Nederland-unit SZW (RCN-unit SZW) en de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO). De informatiebeveiliging van het Ministerie van SZW is wederom op een goed niveau.

Nederland ziet er in mei 2020 heel anders uit dan een jaar eerder. Het coronavirus stelt burgers, bedrijven en de rijksoverheid al weken op de proef en zal dat de komende tijd ook blijven doen. De noodmaatregelen van de minister in het kader van het coronavirus maken sturing en toezicht op de uitvoering op afstand nog belangrijker in de periode die komen gaat. Want bij het uitvoeren van deze maatregelen is de minister wederom sterk afhankelijk van uitvoering op afstand door de Belastingdienst, gemeenten, de SVB en UWV. Het is daarom van belang dat de minister van SZW tijdig informatie krijgt als de uitvoering op afstand niet goed functioneert. Dit vraagt van de minister van SZW om een duidelijke invulling van zijn rol als regisseur, zoals we recentelijk ook hebben bepleit in onze brief met lessen uit 15 jaar onderzoek naar de toeslagen (Algemene Rekenkamer, 2020a). Het is ook van belang dat de minister duidelijk maakt welke informatie hij behoeft om bij te sturen als dat nodig is en om vast te stellen of met zijn beleid de gewenste resultaten zijn bereikt. Daarnaast is het verzamelen van informatie van belang om te leren hoe beleid en de uitvoering daarvan beter kan en hierover het parlement te kunnen informeren.

Grip op uitvoering op afstand blijft grootste uitdaging en risico

De minister van SZW heeft in 2019 maatregelen getroffen om zijn sturing en toezicht op de SVB en UWV te versterken in lijn met onze aanbevelingen van vorig jaar. Zo heeft de minister van SZW de aandacht versterkt voor het voorkomen en bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen bij zijn ministerie en bij de SVB en UWV. De werking van deze maatregelen moet zich nog in de praktijk bewijzen. De afhankelijkheid van de minister van SZW van uitvoering op afstand is breder dan alleen die van de SVB en UWV. Dat heeft in 2018 en 2019 de uitvoering van de kinderopvangtoeslag en van het kindgebonden budget door de Belastingdienst laten zien. Inmiddels is de samenwerking en informatie-uitwisseling met de Belastingdienst versterkt mede door het samen opstellen en uitvoeren van de compensatieregeling voor gedupeerde ouders naar aanleiding van de zogenoemde ‘CAF zaken’ (Combiteam Aanpak Facilitators).

Mogelijkheden om informatiepositie parlement verder te versterken

De afhankelijkheid van uitvoering op afstand heeft ook gevolgen voor de begroting en verantwoording van het Ministerie van SZW. De minister van SZW gebruikt onder andere informatie van de Belastingdienst, gemeenten, de SVB en UWV als basis voor het opstellen van zijn ontwerpbegroting en het afleggen van verantwoording in zijn jaarverslag. Informatie over zijn beleid en de uitvoering daarvan staat verspreid over verschillende onderdelen van zijn begroting, verspreid in zijn verantwoording en ook verspreid in rapportages van de organisaties die zijn beleid uitvoeren. Hierdoor is het soms lastig om een relatie te leggen tussen doelen, financiering en resultaten waardoor een integraal beeld ontbreekt. We constateren dat de minister van SZW in 2019 de informatiepositie van het parlement heeft versterkt. Dit heeft hij onder andere gedaan door het aanbieden van een brief over fraudefenomenen in de sociale zekerheid en door twee keer per jaar een brief Stand van de uitvoering aan het parlement aan te bieden met daarin informatie over de uitvoering van de socialezekerheidsregelingen en dilemma’s die daarbij spelen. Ook heeft de minister van SZW de informatie over het re-integratiebudget verbeterd in zijn begroting en jaarverslag 2019 door inzicht te geven in de financiering van het re-integratiebudget en de doelen die hij nastreeft. Hiermee komt hij tegemoet aan onze aanbeveling uit het verantwoordingsonderzoek SZW 2017.

De minister van SZW informeert het parlement voldoende over het Algemeen werkloosheidsfond (AWf) in zijn begroting en jaarverslag. De minister zou de informatiepositie van het parlement kunnen verbeteren door in zijn begroting en verantwoording onder beleidsartikel 5 Werkloosheid een verwijzing op te nemen naar het hoofdstuk Sociale fondsen. Daarnaast constateren we dat de minister het parlement recentelijk voldoende heeft geïnformeerd over de gevolgen voor de premieontvangsten en –uitgaven van het AWf bij het invoeren van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab).

Voor het percentage rechtmatigheid van de uitgaven door UWV zien we mogelijkheden om de informatiepositie van het parlement te verbeteren. We bevelen de minister van SZW aan om in de beleidsartikelen die betrekking hebben op de regelingen die UWV uitvoert, bijvoorbeeld beleidsartikel 5 Werkloosheid, gegevens over de rechtmatigheid van de verstrekte uitkeringen op te nemen. Zo legt de minister van SZW een duidelijkere koppeling tussen financiële en niet-financiële informatie.

Meer aandacht nodig voor doelmatigheid maatregelen arbeidsmarkt

Het lage-inkomensvoordeel (LIV), dat 1 januari 2017 is ingevoerd, verlaagt de loonkosten van werknemers met een laag loon. Hiermee wil de minister van SZW het voor werkgevers financieel aantrekkelijker maken om mensen met een laag loon in dienst te nemen en te houden. We vinden het niet plausibel dat de uitgaven aan het LIV doelmatig zijn, omdat de jaarlijkse uitgaven aan het LIV (ongeveer € 500 miljoen) niet tot een groter aantal extra voltijdsbanen leiden dan wanneer de minister - in theorie - zelf extra banen zou financieren met deze € 500 miljoen. Volgens ons had de minister van SZW vooraf meer aandacht kunnen besteden aan de doelmatigheid door een relatie te leggen tussen de uitgaven en het aantal mensen dat dankzij het LIV aan het werk zou moeten gaan of blijven. We bevelen de minister aan om bij nieuwe beleidsvoorstellen die gericht zijn op de arbeidsmarkt, de doelstellingen en de verwachte doeltreffendheid en doelmatigheid beter te onderbouwen en vooraf te bepalen welke informatie verzameld wordt om later de bereikte doelen en prestaties te kunnen vaststellen. Sinds 1 januari 2018 wordt dat ook vereist in artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet. Omdat dit onderzoek het jaar 2019 betreft, gaan we hier niet in op de maatregelen die de minister van SZW in 2020 treft met het oog op de gevolgen van de verspreiding van het coronavirus.

Verder in het rapport

In de volgende hoofdstukken werken we de conclusies verder uit:

  • Hoofdstuk 2, ‘Feiten en cijfers’: hierin geven we een korte beschrijving van het Ministerie van SZW en de financiële omvang van het begrotingshoofdstuk waarover wij een oordeel geven.
  • Hoofdstuk 3, ‘Financiële informatie’: hierin geven wij ons oordeel over de financiële informatie in het Jaarverslag 2019 van het Ministerie van SZW. Wij hebben vastgesteld dat de financiële verantwoordingsinformatie op totaalniveau rechtmatig, betrouwbaar en ordelijk is. Op artikelniveau is ons oordeel dat de financiële verantwoordingsinformatie rechtmatig, betrouwbaar en ordelijk is met uitzondering van 3 gevallen waarin de tolerantiegrens is overschreden.
  • Hoofdstuk 4, ‘Bedrijfsvoering’: hierin geven wij ons oordeel over de bedrijfsvoering van het Ministerie van SZW. In 2019 constateren we dezelfde twee onvolkomenheden als in 2018: in het financieel beheer van de RCN-unit SZW en in het financieel beheer van de RSO. Verder constateren we dat de minister van SZW over de volle breedte zijn bedrijfsvoering heeft versterkt . In dit hoofdstuk staan naast de onvolkomenheden ook de belangrijke risico’s en aandachtspunten voor de bedrijfsvoering.
  • Hoofdstuk 5, ‘Beleidsresultaten’: hierin bespreken wij de conclusies uit ons onderzoek naar het LIV, het rechtmatigheidspercentage van de uitgaven UWV, de verantwoording over het re-integratiebudget van UWV en de intensivering van de kinderopvangtoeslag. Ook geven wij ons oordeel over de totstandkoming van de informatie die in het Jaarverslag 2019 van het Ministerie van SZW is opgenomen over het gevoerde beleid.
  • Hoofdstuk 6, ‘Buiten de rijksrekening’: hierin gaan we in op de verantwoording van de minister van SZW over de premie-inkomsten en premie-uitgaven. We staan specifiek stil bij de verantwoording van de minister over het AWf, een van de sociale fondsen die deel uitmaken van het uitgavenplafond Sociale Zekerheid.
  • Hoofdstuk 7, ‘Reactie van de minister en nawoord Algemene Rekenkamer’: hierin geven we de reactie weer die we op 29 april 2020 ontvingen van de minister van SZW. De minister geeft in zijn reactie aan dat hij om de kwaliteit van het financieel beheer en de bedrijfsvoering verder te vergroten de aanbevelingen over de bedrijfsvoering en de beleidsresultaten oppakt.