Inzet bedrijfsleven voor ontwikkelingssamenwerking gespreid over veel landen en subsidieprogramma’s

Beperkt zicht minister op effect van subsidies bedrijfsleven bij ontwikkelingshulp

Ontwikkelingshulp die via het bedrijfsleven loopt komt terecht in tientallen landen. Honderden bedrijven en organisaties in tal van bedrijfssectoren krijgen zo subsidie. Zo’n spreiding maakt de uitvoering bewerkelijk. Het gaat hierbij om circa 6 % van totaal € 4,3 miljard aan ontwikkelingshulp. De inzet via bedrijven biedt kansen voor duurzame ontwikkelingen in de wereld. De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamen-werking heeft beperkt zicht op wat deze subsidies aan bedrijven in Nederland en ontwikkelingslanden oplevert. 

De Algemene Rekenkamer onderzocht de afgelopen jaren het Nederlands OS-beleid vanwege de versnippering van activiteiten bij de ontwikkelingshulp en het gebrek aan focus bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het op 31 maart 2016 gepubliceerde rapport Monitoring beleid voor ontwikkelingssamenwerking: het financieringskanaal bedrijfsleven is de zesde publicatie in deze reeks en schetst hoe de verantwoordelijk minister de private sector stimuleert. Basisgedachte bij het beleid is dat buitenlandse handel en investeringen de armoedebestrijding in ontwikkelingslanden kan versterken. Dat beleid is onder het vorige kabinet ingezet. 

Kleine bedragen kunnen groot effect hebben

De minister heeft geen goed overzicht van de bereikte resultaten, omdat het ont-breekt aan een systematische aanpak van evaluaties. Eerste stappen hiervoor zijn gezet en goede voorbeelden van bijdragen aan duurzame ontwikkelingen bestaan. 

 In Vietnam zet de minister, net als in Colombia en Zuid-Afrika, in op een overgang van hulp naar handel. Ontwikkelingsgeld wordt alleen nog ingezet om de private sector te ontwikkelen. Ter plekke blijkt dat kleine bedragen veel teweeg kunnen brengen: extra arbeidsplaatsen, groei bij lokale toeleveranciers, verbetering in de sociale omstandigheden, investeringen in technische innovatie. Een voorbeeld is de samen-werking van Nederlandse bedrijven en instellingen met de tuinbouwsector in Vietnam. 

 Aan Nederlandse en buitenlandse mkb-bedrijven en multinationals is in 2014 circa € 261 miljoen verstrekt – goed voor 6 % van de uitgaven voor hulp die volgens de officiële definitie wordt omschreven als official development assistance (ODA). Dit geld wordt vooral verdeeld door een aantal grote uitvoeringsorganisaties, zoals Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), Atradius en PwC. 

Budget wordt versnipperd ingezet

Het budget wordt versnipperd ingezet en de uitvoering is bewerkelijk. RVO is een dienst van het Ministerie van EZ en had als grootste beheerder van dit budget in 2014 zestien programma’s lopen, in 2015 niet veel minder. Via deze programma’s kwam Nederlandse steun in 67 landen terecht, waaronder de vijftien landen waar Nederland een vaste ontwikkelingsrelatie mee heeft. In Ghana, Ethiopië, Kenia en Nicaragua is via het bedrijfsleven elk zo’n € 7 miljoen besteed, in ieder van 36 andere landen is via dit kanaal minder dan € 1 miljoen terechtgekomen. RVO heeft aan bijna 400 bedrijven en organisaties in 2014 geld toegekend. De helft daarvan betreft Nederlandse bedrijven. 
 De grote spreiding maakt de uitvoering van de programma’s arbeidsintensief (van de vele subsidieaanvragen wordt minder dan de helft gehonoreerd) en zorgt voor een hoge beheerlast; kennis over veel landen en bedrijfssectoren moet up-to-date gehouden worden. De uitvoeringskosten liggen tussen 5 % en 30 % per regeling. Steeds weer worden nieuwe programma’s opgezet, terwijl de oude na het stopzetten van een regeling nog jaren aandacht behoeven. 

Reactie minister en nawoord Algemene Rekenkamer

De minister voor Buitenlandse Handel en OS reageert op de aanbeveling om meer en actueler inzicht te geven in de resultaten. Dit sluit aan op haar streven naar meer resultaatgericht werken. Van concentratie van middelen en focus in het beleid is steeds meer sprake. Dat beaamt de Algemene Rekenkamer in haar nawoord, maar door bezuinigingen behoeft verdere focus ook de komende jaren bestuurlijke aandacht. 

 In een ander op 31 maart 2016 uitgebracht rapport over de wijze waarop de minister van Buitenlandse Zaken en de samenwerkende hulporganisaties SHO zich verantwoord hebben over de Nederlandse hulp aan Haïti na de zware aardbeving van 2010 stelt de Algemene Rekenkamer een stijgende lijn vast. De minister heeft naar behoren geacteerd – de minister stelde € 41,7 miljoen beschikbaar bovenop de € 71 miljoen aan giften van burgers, bedrijven en gemeenten. In het rapport is de verbeterde verantwoording beschreven die SHO doorgevoerd heeft in de jaarver-slagen. Het blijft echter lastig een goed totaalbeeld te krijgen, omdat de hulporga-nisaties over de geboekte resultaten en gemaakte kosten verschillend rapporteren. In de verantwoording over de hulp is aanvullende winst te boeken met efficiënte samenwerking tussen (particuliere) hulporganisaties. Inzet van open data helpt dan.