Maak vooraf afspraken over € 8,5 miljard extra voor onderwijs

In een brief van 31 maart 2021 aan de Tweede Kamer en de betrokken ministers van OCW en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media roept de Algemene Rekenkamer op om te zorgen dat de € 8,5 miljard aan extra geld voor onderwijs vanwege de coronacrisis aan de juiste doelen besteed wordt.
Hiervoor is het nodig concrete en duidelijke maatschappelijke doelstellingen van het Nationaal Programma Onderwijs op te stellen. Ook is een weloverwogen keuze gewenst over de financiering, controle en verantwoording over deze € 8,5 miljard. Daarbij is het zaak vooraf te bepalen welke informatie nodig is over de resultaten en uitgaven van deze extra middelen.

Het Nationaal Programma Onderwijs is door het kabinet medio februari aangekondigd. Het programma heeft als doel de opgelopen onderwijsachterstanden weg te werken die zijn ontstaan door de sluiting van scholen en de online lessen tijdens de coronacrisis.
In de brief benadrukt de Algemene Rekenkamer het belang van duidelijkheid over de doelgroepen en maatschappelijke doelen die onderwijsinstellingen moeten bereiken met het extra geld. Dit maakt het programma beter uitvoerbaar, navolgbaar en zorgt ervoor dat onderwijsinstellingen kunnen leren over wat wel en niet werkt.
Verder vindt de Algemene Rekenkamer het van belang dat een weloverwogen keuze wordt gemaakt over de manier waarop de ministers het extra geld beschikbaar stellen (via welk instrument). Deze keuze heeft immers gevolgen voor de controle op en verantwoording over publiek geld. Daarbij is het belangrijk om een zorgvuldig evenwicht te vinden tussen het beperken van de administratieve lasten van onderwijsinstellingen en het verzamelen van relevante informatie om vast te stellen of het geld aan de juiste doelen is besteed en tot de beoogde maatschappelijke resultaten heeft geleid. Informatie dat inzicht geeft in de kwaliteit van het onderwijs hebben onderwijsbesturen en bewindspersonen per definitie nodig. Dat leidt daarmee dus niet tot onnodige bureaucratie. Het is daarom van belang dat de ministers samen met de onderwijsinstellingen en in overleg met de Tweede Kamer vooraf bepalen welke beleidsinformatie nodig is om achteraf vast te kunnen stellen wat de resultaten van het Nationaal Programma Onderwijs zijn. Gebeurt dit niet dan is het risico reëel dat niet vastgesteld kan worden of het geld is besteed aan de maatschappelijke doelen, en wat de resultaten zijn van deze financiële injectie. In eerdere onderzoeken wees de Algemene Rekenkamer al op dit risico, zoals bij de extra financiële middelen van € 1,2 miljard voor het verhogen van de kwaliteit van leraren en bij werkdrukmiddelen.