Schoolgebouwen primair en voortgezet onderwijs: de praktijk gecheckt

Gemeenten en schoolbesturen zijn samen verantwoordelijk voor ca. 10.000 schoolgebouwen in het primair en voortgezet onderwijs. Er komen grote uitdagingen op hen af, zoals het sterk dalend aantal leerlingen en de invoering van passend onderwijs. Dat stelt hoge eisen aan de lokale samenwerking. Het stelsel bevat echter geen prikkels om gezamenlijk doelmatig te opereren voor de lange termijn. Dit komt naar voren uit ons rapport Schoolgebouwen primair en voortgezet onderwijs: de praktijk gecheckt.

Conclusies

Uit dit onderzoek komen de volgende conclusies naar voren.
Gemeenten en schoolbesturen dragen gezamenlijk de zorg voor bijna 10.000 schoolgebouwen in Nederland. Ruim 2,5 miljoen leerlingen krijgen hier les in het primair en voortgezet onderwijs. Aan onderwijshuisvesting besteedden gemeenten en schoolbesturen in 2013 gezamenlijk ongeveer € 2,6 miljard. De praktijk van de onderwijshuisvesting is, net als het onderwijs zelf, in verschillende opzichten rijk aan variatie. Ouderdom en functionele en technische kwaliteit van schoolgebouwen lopen uiteen en de financiële middelen die aan onderwijshuisvesting worden besteed vertonen substantiële regionale en lokale verschillen. Dat geldt ook voor de mate waarin schoolbesturen en gemeenten elkaar weten te vinden in de gezamenlijke opgave voor het in stand houden van onderwijshuisvesting van redelijke kwaliteit zoals de wet voorschrijft. Die opgave lijkt, met een blik op de toekomst, substantieel.

Aanbevelingen

Op grond van onze conclusies zijn we tot de volgende aanbevelingen gekomen.

  • Wij bevelen de staatssecretaris van OCW aan om de (bestaande) ambities van Rijk op het terrein van onderwijshuisvesting helder te formuleren en eenduidig vast te leggen in wettelijke vereisten. Tevens geven we de staatssecretaris van OCW in overweging de doorwerking van de wettelijke vereisten in de VNG-modelverordening met de VNG te bespreken.
  • Wij brengen opnieuw onze eerdere aanbeveling aan de staatssecretaris van OCW naar voren uit ons onderzoek Kunnen basisscholen passend onderwijs aan? (2013a) om de structurele bekostiging van het basisonderwijs (en daarbinnen de materiële en personele componenten) te evalueren zoals bij de invoering van de lumpsumsystematiek is toegezegd. Schoolbesturen financieren hun huisvestingslasten uit de materiële instandhoudingsbijdrage die onderdeel uitmaakt van hun lumpsum – al zijn ze vrij zelf te bepalen hoeveel van hun lumpsum ze aan ‘personeel’ en ‘materieel’ uitgeven. De ontoereikendheid van de materiële bekostiging waarover we in 2013 rapporteerden is een punt van zorg, ook in het licht van de opgave waar schoolbesturen voor staan.

Reacties

Reacties staatssecretaris van Onderwijs en besturen PO-Raad, VO-raad en VNG

De staatssecretaris geeft aan geen  voorstander te zijn van het in wet- en regelgeving vast leggen van wat ‘goed’ is, omdat dit het verantwoordelijkheidsgevoel bij schoolbesturen en gemeenten zou kunnen afzwakken. De betrokken partijen geven aan dat zij gesprekken voeren over mogelijke verbeteringen binnen de huidige verantwoordelijkheidsverdeling. De staatssecretaris verwijst daar ook naar.

Nawoord Algemene Rekenkamer

De staatssecretaris van OCW zet zijn ambities op het gebied van onderwijshuisvesting bewust niet om in wet- en regelgeving, omdat dit schoolbesturen en gemeenten zou kunnen afremmen. Wij wijzen erop dat zijn geuite ambities bij betrokkenen – leerlingen en hun ouders, leraren en schoolleiders – verwachtingen wekken, namelijk dat die ambities het beleid van de staatssecretaris beschrijven en dat dit beleid ook uitgevoerd zal worden. De staatssecretaris wil, zo blijkt nu, met zijn woorden kennelijk vooral de lokale partijen uitdagen tot mooie resultaten te komen, en richt zich niet zozeer tot de gebruikers van schoolgebouwen. Dat is verwarrend en kan volgens ons tot teleurstellingen leiden als lokale partijen de ambities van de staatssecretaris niet kunnen of willen realiseren.
Verder kijken we met belangstelling uit naar de samenwerkingsagenda waaraan de PO-Raad en de VNG werken, om knelpunten rond onderwijshuisvesting op te lossen. We nemen er kennis van dat de staatssecretaris samen met deze partijen en de VO-raad verdere voorstellen wil formuleren, uiterlijk eind 2016. We vragen ons af of in die voorstellen ook een bestuurlijke rol is weggelegd voor de staatssecretaris of zijn ministerie, daar waar lokale partijen er niet samen in slagen de onderwijshuisvestingsvraagstukken op te lossen. Gegeven het feit dat de publieke middelen op centraal niveau geïnd en verdeeld worden, en in het licht van de geschetste transitieopgave met betrekking tot onderwijshuisvesting is een actieve en waar nodig activerende rol van de staatssecretaris zeker het overwegen waard.