Resultaten verantwoordingsonderzoek 2016 bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken

De Algemene Rekenkamer heeft onderzoek gedaan naar het Jaarverslag 2016 en de bedrijfsvoering van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Onze conclusies

Met zijn Kamerbrief van 10 oktober 2014 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015-2016, Kamerstuk 30 010, nr.21) wijzigt de minister van Buitenlandse Zaken per 1 januari 2015 zijn beleid voor de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland. De beleidswijziging heeft een reallocatie van de beschikbare middelen tot doel. De minister stelt dat de beleidswijziging géén bezuinigingsoperatie is. In het nieuwe beleid onderscheidt de minister zogenoemde zorglanden en niet-zorglanden. In niet-zorglanden is sprake van een basispakket voor een gedetineerde. In zorglanden is extra begeleiding van gedetineerden mogelijk. In de praktijk betekent dit dat gedetineerden in niet-zorglanden in beginsel nog één keer gedurende hun gehele detentieperiode worden bezocht, terwijl dit in zorglanden tot maximaal vier keer per jaar mogelijk is. Daarnaast is voor alle kwetsbare gedetineerden maatwerk mogelijk. Wij constateren in ons onderzoek dat zowel in zorglanden als in niet-zorglanden het gemiddeld aantal bezoeken sinds 2015 is afgenomen. Daarmee is de voorgenomen reallocatie van middelen niet gerealiseerd.

Geen extra begeleiding voor gedetineerden in zorglanden

Het gemiddeld aantal bezoeken per gedetineerde in zorglanden is gedaald. Dit betekent dat gedetineerden in zorglanden geen extra begeleiding krijgen in het kader van het nieuwe beleid. Daarnaast concluderen we dat de totale inzet van personele middelen voor de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland door het Ministerie van Buitenlandse Zaken is teruggelopen en dat er daarom feitelijk geen sprake is van een reallocatie van middelen, maar van een bezuiniging.

Risico’s voor maatwerk gedetineerden

Het beginsel van één bezoek per gedetineerde, zeker als dit aan het begin van de detentieperiode plaatsvindt, maakt het voor de posten moeilijker dan voor de invoering van het nieuwe beleid, om de kwetsbaarheid van een gedetineerde in beeld te krijgen en te houden. Dit vormt vooral in niet-zorglanden een risico voor het leveren van maatwerk. Ook uit een inventarisatie van het nieuwe gedetineerdenbeleid uit 2016 komt de monitoring van kwetsbaarheid van gedetineerden als aandachtspunt naar voren (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015-2016, 30 010, nr. 28).

Wij bevelen de minister van Buitenlandse Zaken aan maatregelen te nemen waarmee de kwetsbaarheid van gedetineerden gedurende de gehele detentieperiode in beeld is, zodat het gewenste maatwerk kan worden geleverd.

Aandacht nodig voor resocialisatiebeleid in de praktijk

Om resocialisatie van gedetineerden te bevorderen, zijn wereldwijd afspraken gemaakt die het mogelijk maken dat een gedetineerde zijn straf uitzit in het land van herkomst. In Nederland zijn deze afspraken vastgelegd in de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS). Het Ministerie van Veiligheid en Justitie is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze wetten. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken faciliteert hierbij. In de praktijk doen zich bij de uitvoering van WETS en WOTS verschillende knelpunten voor. Een voorbeeld is de omzetting van een in het buitenland opgelegde straf naar Nederlandse maatstaven. Dit kan leiden tot een te kort strafrestant om aan het doel van resocialisatie in Nederland tegemoet te komen. De gedetineerde komt dan niet in aanmerking voor strafoverdracht en moet de straf in het buitenland uitzitten. Hierdoor raakt het resocialisatiedoel nog verder uit beeld. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Veiligheid en Justitie zijn in overleg over deze problematiek.

Wij bevelen de minister van Buitenlandse Zaken aan om het overleg over deze knelpunten met de minister van Veiligheid en Justitie voort te zetten.

Verder in het rapport

In het rapport werken wij bovenstaande conclusies verder uit:

  • Financiële informatie: hierin geven wij ons oordeel over de financiële informatie in het Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Wij hebben vastgesteld dat de weergegeven informatie rechtmatig is en deugdelijk is weergegeven.
  • Bedrijfsvoering: hierin geven wij ons oordeel over digitale archivering, evenals vorig jaar aangemerkt als enige onvolkomenheid. Verder hebben wij aandacht voor vastgoedbeheer en informatiebeveiliging.
  • Beleidsresultaten: hierin bespreken wij de conclusies uit ons onderzoek naar de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Ook geven wij ons oordeel over de totstandkoming van de informatie die in het Jaarverslag 2016 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is opgenomen over het gevoerde beleid.
  • Reactie van de minister en nawoord Algemene Rekenkamer: hierin vatten wij de reactie samen die wij op 25 april 2017 ontvingen van de minister van Buitenlandse Zaken.