Rijksoverheid en Caribisch Nederland: naleving van afspraken

Op 10 oktober 2010 vond een staatkundige vernieuwing van het Koninkrijk der Nederlanden plaats. Op die datum werden de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam onderdeel van Nederland. De rijksoverheid heeft met de eilanden een aantal afspraken gemaakt over de gevolgen van deze staatkundige vernieuwing. Wij hebben drie van die afspraken onderzocht, namelijk de afspraken over: legislatieve terughoudendheid (beperkte invoering van wetgeving) na de staatkundige vernieuwing, het voorzieningenniveau en de consultatie van de openbare lichamen over nieuwe wet- en regelgeving.
Wij hebben in kaart gebracht wat er over deze drie onderwerpen is afgesproken. Voor twee beleidsterreinen, onderwijs en curatieve zorg (hierna: zorg), zijn we nagegaan in hoeverre de afspraken worden nageleefd.
 

Conclusie

Legislatieve terughoudendheid

Tussen de rijksoverheid en de openbare lichamen zijn afspraken gemaakt over de beperkte invoering van wetgeving voor een periode van vijf jaar na de staatkundige vernieuwing. Op basis van die afspraken is onduidelijk welke wet- en regelgeving moet voldoen aan de afspraak over legislatieve terughoudendheid. Daardoor kunnen we niet beoordelen of deze afspraak is nageleefd. Het kabinet heeft ook een aantal toezeggingen gedaan aan de Eerste Kamer over het waarborgen van de beperkte invoering van wetgeving. Zo moet nieuwe of gewijzigde regelgeving worden gemotiveerd tegen de achtergrond van de legislatieve terughoudendheid. Voorstellen voor wet- en regelgeving met bestuurlijke en financiële consequenties voor de openbare lichamen moeten interdepartementaal met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) afgestemd worden. Voor de door ons onderzochte beleidsterreinen onderwijs en zorg concluderen wij dat die toezeggingen zijn nageleefd.

Voorzieningenniveau

De rijksoverheid en de openbare lichamen hebben afgesproken dat er normen worden opgesteld voor een aanvaardbaar voorzieningenniveau. Hierbij is het van belang dat de uitgangspositie van het betreffende beleidsterrein bekend is. Pas dan kan worden bepaald wat er moet gebeuren om het gewenste voorzieningenniveau te bereiken en kan achteraf getoetst worden of dit niveau is gerealiseerd. Zowel voor het onderwijs als voor de zorg was die informatie voorafgaand aan de transitie (staatkundige vernieuwing) niet beschikbaar. De Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) hebben daarom eerst de uitgangspositie in kaart gebracht door middel van onderzoek. Op basis van die onderzoeken zijn verbeterplannen opgesteld.

De Ministeries van OCW en van VWS gaan verschillend om met het bepalen van het uiteindelijk gewenste voorzieningenniveau. Zo streeft het Ministerie van OCW ernaar dat op de openbare lichamen een met het Europese deel van Nederland vergelijkbaar voorzieningenniveau wordt aangeboden, en kiest het Ministerie van VWS ervoor om het voorzieningenniveau per zorginstelling vast te stellen. Op het terrein van onderwijs zijn streefwaarden voor het voorzieningenniveau geformuleerd, op het terrein van zorg is dat nog niet overal gebeurd.

Consultatie openbare lichamen

De afspraken over het consulteren van de openbare lichamen over nieuwe wet- en regelgeving bleken in eerste instantie onvoldoende concreet. Zo was er geen afspraak gemaakt over de reactietermijn. Later is een reactietermijn van zes weken afgesproken, die over het algemeen wordt nageleefd. Er zijn geen afspraken over de fase van de voorbereiding van nieuwe wet- en regelgeving waarin de openbare lichamen betrokken moeten worden. Departementen gaan hier verschillend mee om: in het ene geval wordt een kant-en-klaar wetsvoorstel voorgelegd, in het andere geval worden de openbare lichamen al in een vroeg stadium betrokken bij aankomende wetsvoorstellen.

In de praktijk blijken de openbare lichamen, ondanks naleving van de afspraken, niet altijd in staat om adequaat te kunnen reageren op de voorstellen. Dit heeft vooral te maken met de beperkte personele capaciteit van de openbare lichamen, zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht. Hierdoor bestaat de kans dat bij de invoering van nieuwe wet- en regelgeving onvoldoende rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van de openbare lichamen.

Wij constateren dat voor de beleidsterreinen onderwijs en zorg de openbare lichamen over het algemeen in de gelegenheid zijn gesteld om te reageren op de voorstellen voor wet- en regelgeving. Uit de correspondentie blijkt dat er over nieuwe wet- en regelgeving op deze twee beleidsterreinen veel vragen zijn gesteld en suggesties voor aanpassingen zijn gedaan door de bestuurders en medewerkers van de openbare lichamen. De Ministeries van OCW en van VWS hebben die vragen beantwoord en onderbouwd aangegeven welke suggesties naar aanleiding van de reacties wel of niet zijn overgenomen.

Aanbeveling

Wij vinden het, mede met het oog op de evaluatie in 2015, van belang dat voor alle beleidsterreinen het gewenste voorzieningenniveau zo scherp mogelijk in beeld wordt gebracht. Op het terrein van onderwijs is men hierin goed geslaagd, en ook op het terrein van zorg zien wij een positieve ontwikkeling. Op andere beleidsterreinen kan gebruik worden gemaakt van deze ervaringen.
 

Reactie

De minister van BZK heeft op 16 oktober 2012 gereageerd op ons rapport, mede namens de minister van OCW en de minister van VWS. De minister van BZK geeft aan dat ze ons onderzoek ziet als een aansporing om voort te gaan op de ingeslagen weg om de betrokkenheid van de openbare lichamen bij het opstellen van nieuwe wet- en regelgeving en de implementatie daarvan op de eilanden verder te bevorderen. Zij geeft aan dat daartoe al het een en ander is gebeurd, maar onderschrijft eveneens onze opmerking dat er nog een weg te gaan is. Over de legislatieve terughoudendheid zegt de minister dat onze veronderstelling dat sommige wetgeving is uitgezonderd van dat principe, zonder dat duidelijk is welke wetgeving dat betreft, berust op een misverstand. Ze licht toe dat het van belang is dat alle nieuwe regelgeving steeds mede tegen de achtergrond van de legislatieve terughoudendheid wordt gemotiveerd, maar dat een afzonderlijke motivering niet nodig is voor wetgeving die tot het «transitiepakket» behoort. De minister maakt volgens ons echter nog steeds onvoldoende duidelijk welke wetgeving tot het transitiepakket behoort en welke wetgeving nieuw is.
De bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustatius en Saba hebben eveneens gereageerd op ons rapport. Zij hebben aangegeven zich te kunnen vinden in onze bevindingen en conclusies.